Technische gegevens van het Accu-Chek SmartGuide-hulpmiddel

Productnaam

Accu-Chek SmartGuide-hulpmiddel

Werkingsprincipe

Het hulpmiddel omvat een applicator en een sensor. Terwijl de applicator na het aanbrengen van de sensor wordt weggegooid, blijft de sensor in de huid van de gebruiker met de elektrochemische sensor ingebracht in het onderhuidse weefsel van de gebruiker. De sensor wordt weggegooid na afloop van de draagtijd.

Om de sensor te kalibreren wordt een glucosewaarde van een bloedglucosemeter genomen, in de app ingevoerd en naar de sensor gestuurd. Om glucosespiegels continu te monitoren worden er door de sensor elke 5 minuten glucosegegevens van de weefselvloeistof naar de app verzonden. De app wordt uitgevoerd op een mobiel apparaat.

Afmetingen van het product

Hoogte (inclusief pleister)

5,9 mm

Naaldlengte

8,2 mm

Diameter van sensor zonder pleister

33,3 mm

Gewicht

5 g

Gegevensoverdracht

De sensor draagt de volgende gegevens over naar de app:

  • Serienummer
  • Firmwareversie
  • Hardwareversie
  • Sensorinformatie (systeem-ID / MAC-adres)
  • Tijdstip voor de volgende kalibratie
  • CGM-waarden
  • Statusinformatie

CGM-waarden die worden gegenereerd terwijl de sensor in de Trendmodus is worden aangegeven door de sensorstatusmelding-bit ’Kalibratie vereist’.

De sensor ontvangt de volgende gegevens van de app:

  • Bloedglucosewaarde voor kalibratie
  • Starttijd van de CGM-sessie

Radiofrequentie

Doel van de interface

Communicatie-interface. Hiermee kan de sensor gegevens uitwisselen met een mobiel apparaat.

Interfacespecificatie

Bluetooth Low Energy 5.0 of hoger

Frequentieband van radiofrequentieontvangst en transmissie

Frequentieband van BLE 5.0: 2,4022,480 GHz

Type en frequentiekarakteristieken van de modulatie

GFSK (Gaussian Frequency-Shift Keying)

Effectief uitgestraald transmissievermogen

Minder dan 10 mW

Methode van tijdsynchronisatie

De sensor synchroniseert conform de synchronisatie-intervallen van het mobiele apparaat.

Bereik van Bluetooth Low Energy

6 m

Toegang tot Bluetooth Low Energy-verbinding met mobiel apparaat

Voor het tot stand brengen van een verbinding moet Bluetooth Low Energy op het mobiele apparaat ingeschakeld zijn.

Radiofrequentiestoringen

De communicatie kan beïnvloed worden door andere radiofrequentieapparaten.

Elektromagnetische compatibiliteit (EMC)

Alle EMC-tests zijn uitgevoerd in overeenstemming met de normen IEC 60601-1-2:2014, IEC 60601-1-2:2014/AMD1:2020.

 
WAARSCHUWING
Risico van storingen

Elektromagnetische velden en elektromagnetische straling kunnen de goede werking van de sensor storen, hetgeen kan resulteren in onjuiste CGM-waarden. De sensor kan andere apparatuur beïnvloeden (bijvoorbeeld via verzonden Bluetooth-signalen) als deze buiten de technische specificaties wordt gebruikt. Gebruik de sensor uitsluitend binnen zijn technische specificaties.

 
WAARSCHUWING
Risico op storingen

Plaats geen andere apparaten dichtbij of boven de sensor. Het gebruik van de sensor naast of met andere apparaten kan leiden tot een onjuiste werking. Als dergelijk gebruik nodig is, moet je de sensor en de andere apparaten goed in de gaten houden. Verifieer dat de sensor en andere apparaten werken zoals bedoeld.

Breng draagbare apparaten voor radiofrequentiecommunicatie (inclusief randapparatuur, zoals antennekabels en externe antennes) niet dichter dan 30 cm bij de sensor. Dit kan de prestaties van de sensor beïnvloeden.

Elektromagnetische emissies

De sensor voldoet aan de volgende emissienormen.

Uitgestraalde RF-emissie volgens:

  • CISPR 11 (EN 55011) klasse B, groep 1
  • RTCA DO160G Sectie 21, categorie M voor gebruik in de cabine

Elektromagnetische immuniteit

De sensor voldoet aan de volgende immuniteitsnormen en immuniteitstestniveaus.

Elektrostatische ontlading (IEC 61000-4-2), testniveau:

  • Contact: ± 2 kV, ± 4 kV, ± 6 kV, ± 8 kV
  • Lucht: ± 2 kV, ± 4 kV, ± 8 kV, ± 15 kV

Uitgestraalde RF elektromagnetische velden (IEC 61000-4-3), testniveau:

  • 10 V/m, 80 MHz–2,7 GHz, 80 % AM bij 1 kHz

Nabijheidsvelden van RF draadloze communicatieapparatuur (IEC 60601-1-2 Tabel 9), testniveau:

    Testfrequentie
    (MHz)

    Band a)
    (MHz)

    Service a)

    Modulatie

    IMMUNITEITS-
    TESTNIVEAU

    (V/m)

    385

    380 tot 390

    TETRA 400

    Pulsmodulatie b)
    18 Hz

    27

    450

    430 tot 470

    GMRS 460, FRS 460

    FM c)
    ± 5 kHz afwijking
    1 kHz sinus

    28

    710

    704 tot 787

    LTE-band 13, 17

    Pulsmodulatie b)
    217 Hz

    9

    745

    780

    810

    800 tot 960

    GSM 800/900, TETRA 800, iDEN 820, CDMA 850, LTE-band 5

    Pulsmodulatie b)
    18 Hz

    28

    870

    930

    1 720

    1 700 tot 1 990

    GSM 1800; CDMA 1900; GSM 1900; DECT; LTE Band 1, 3, 4, 25; UMTS

    Pulsmodulatie b)
    217 Hz

    28

    1 845

    1 970

    2 450

    2 400 tot 2 570

    Bluetooth, WLAN, 802.11 b/g/n, RFID 2450, LTE-band 7

    Pulsmodulatie b)
    217 Hz

    28

    5 240

    5 100 tot 5 800

    WLAN 802.11 a/n

    Pulsmodulatie b)
    217 Hz

    9

    5 500

    5 785

    Als het nodig is om het IMMUNITEITSTESTNIVEAU te bereiken, mag de afstand tussen de zendantenne en de ME-apparatuur of het ME-SYSTEEM worden verkleind tot 1 m. De testafstand van 1 m is toegestaan volgens IEC 61000-4-3.

    a) Voor sommige diensten zijn alleen de uplinkfrequenties opgenomen.

    b) De draaggolf wordt gemoduleerd met een blokgolfsignaal met een duty cycle van 50 %.

    c) Als alternatief voor FM-modulatie kan de draaggolf worden gemoduleerd met een 50 % duty cycle blokgolfsignaal van 18 Hz. Hoewel dit niet de werkelijke modulatie weergeeft, zou dit het slechtste geval zijn.

    Nominale frequentie magnetische velden (IEC 61000-4-8), testniveau:

    • 30 A/m, 50 Hz
    • 30 A/m, 60 Hz

    Nabijheid magnetische velden (IEC 61000-4-39), testniveau:

    • 8 A/m, 30 kHz, CW-modulatie
    • 65 A/m, 134,2 kHz, pulsgemoduleerd, duty cycle 50 %, 2,1 kHz Herhalingssnelheid
    • 7,5 A/m, 13,56 MHz, pulsgemoduleerd, duty cycle 50 %, 50 kHz Herhalingssnelheid

    Bescherming tegen elektrische schokken

    Elektronisch apparaat van het type BF conform de norm IEC 60601-1. Bescherming tegen elektrische schokken.

    Bescherming tegen binnendringen van vloeistoffen

    IP28: de sensor is beschermd tegen de effecten van continue onderdompeling in water bij een diepte van 1 meter gedurende maximaal 60 minuten.

    Methode van sterilisatie

    Bestraling

    Storende stoffen

    Het innemen van de volgende storende stoffen tijdens het dragen van de sensor kan de CGM-waarden die in de app worden weergegeven onterecht verhogen:

    • Ascorbinezuur (vitamine C): meer dan 500 mg / dag oraal, of elke hoeveelheid intraveneus
    • Supplementen met gentisinezuur
    • Methyldopa

    Onterecht verhoogde CGM-waarden kunnen leiden tot een overdosis insuline en/of ervoor zorgen dat je het optreden van een zeer lage glucosespiegel mist. Raadpleeg je zorgverlener als je een van de genoemde storende stoffen gebruikt.

    Omgevingscondities

    Transport- en bewaarcondities voor de sensor in de ongeopende verpakking:

    • Temperatuurbereik: 2 tot 27 °C
    • Luchtvochtigheidsbereik: 10 tot 90 % (zonder condensatie)
    • Luchtdrukbereik: 549 tot 1.060 hPa
    • Let erop, dat je alleen ongeopende producten bewaard. Plaats de sensor onmiddellijk na het openen van de verpakking.

    Condities voor het gebruik van de sensor:

    • Temperatuurbereik: 10 tot 40 °C
    • Luchtvochtigheidsbereik: 15 tot 90 % (zonder condensatie, partiële waterdampdruk lager dan 50 hPa)
    • Luchtdrukbereik: 700 tot 1.060 hPa
    • Maximum hoogte: 3.000 m

    De tijd om het CGM-hulpmiddel op te warmen van de laagste opslagtemperatuur (2 °C) naar de laagste bedrijfstemperatuur (10 °C) is minder dan 17 minuten.

    De oppervlaktetemperatuur van de sensor blijft onder 43 °C en zal slechts gedurende een beperkte tijd 41 °C overschrijden.

    Prestatiegegevens

    Raadpleeg je zorgverlener om het gebruik van onderstaande gegevens te bespreken.

    De prestaties van de Accu-Chek SmartGuide-sensor zijn geëvalueerd in een gecontroleerd klinisch onderzoek (gegevens in het dossier). Het onderzoek werd uitgevoerd in 3 klinische centra en omvatte 48 mensen met diabetes type 1 of insulineafhankelijke diabetes type 2 (18 jaar en ouder). Elke deelnemer aan het onderzoek droeg gedurende 14 dagen drie sensoren op de achterkant van de bovenarmen. Tijdens het onderzoek werden bemonsteringsdagen met glucosemanipulaties uitgevoerd, waarbij capillaire glucosemetingen als vergelijkingswaarden werden genomen. In het onderzoek werden drie sensorbatches onderzocht.

    Afbeelding 1: Regressieanalyse van sensorwaarden in vergelijking met capillaire metingen

    Afbeelding:
    a = CGM-waarde [mg/dL]; b = Vergelijkingswaarde [mg/dL]

    Tabel 1: Regressieanalyse

    Helling

    1,02

    Asafsnijding

    -4,2 mg/dL (-0,2 mmol/L)

    Correlatie (Pearson’s r)

    0,96

    N

    15993

    Bereik

    40–400 mg/dL (2,2–22,2 mmol/L)

    Algemeen MARD

    9,2 %

    Tabel 2: Sensorprestaties vergeleken met capillaire metingen bij verschillende glucosebereiken

    Glucose

    Algemeen MAD/MARD*

    < 54 mg/dL (3,0 mmol/L)

    7,5 mg/dL (0,42 mmol/L)*

    54–69 mg/dL (3,0–3,8 mmol/L)

    7,0 mg/dL (0,39 mmol/L)*

    70–180 mg/dL (3,9–10,0 mmol/L)

    9,8 %

    > 180–250 mg/dL (10,0–13,9 mmol/L)

    8,0 %

    > 250–350 mg/dL (13,9–19,4 mmol/L)

    7,3 %

    > 350 mg/dL (19,4 mmol/L)

    4,9 %

    * Voor glucose < 70 mg/dL (3,9 mmol/L) worden de verschillen in mg/dL (mmol/L) weergegeven in plaats van relatieve verschillen (%).

     
    OPMERKING

    MARD (Mean Absolute Relative Deviation, gemiddeld absoluut relatief verschil) is het gemiddelde van de absolute relatieve afwijkingen van de CGM-waarden van de gelijktijdig gemeten bloedglucosewaarden. MARD wordt als volgt bepaald:

    • De gelijktijdig gemeten bloedglucosewaarde wordt afgetrokken van de continue glucosewaarde. Het absolute verschil wordt procentueel gerelateerd aan de bloedglucosewaarde. De percentages van alle meetparen worden opgeteld en het resultaat wordt gedeeld door het aantal meetparen (n).

    MAD (Mean Absolute Deviation, gemiddeld absoluut verschil) is het gemiddelde van de absolute afwijkingen van de CGM-waarden van de gelijktijdig gemeten bloedglucosewaarden. MAD wordt als volgt bepaald:

    • De gelijktijdig gemeten bloedglucosewaarde wordt afgetrokken van de continue glucosewaarde en de absolute waarde van het verschil wordt genomen. De getallen van alle meetparen worden opgeteld en het resultaat wordt gedeeld door het aantal meetparen (n).

    Tabel 3: Sensorprestaties vergeleken met capillaire metingen gedurende de draagtijd van de sensor

    Begin

    Midden

    Einde

    Algemeen MARD

    8,3 %

    9,0 %

    10,8 %

    Tabel 4: Sensorprestaties volgens overeenstemmingspercentages

    Totaal aantal paren

    Binnen ±/15 mg/dL (±/0,8 mmol/L) en ±/15 % van de capillaire metingen

    Binnen ±/20 mg/dL (±/1,1 mmol/L) en ±/20 % van de capillaire metingen

    Binnen ±/30 mg/dL (±/1,7 mmol/L) en ±/30 % van de capillaire metingen

    Binnen ±/40 mg/dL (±/2,2 mmol/L) en ±/40 % van de capillaire metingen

    Algemene sensor-
    prestaties

    15993

    13345

    (83,4 %)

    14471

    (90,5 %)

    15510

    (97,0 %)

    15803

    (98,8 %)

    Sensor-
    prestaties
    < 70 mg/dL (3,9 mmol/L)

    1121

    998

    (89,0 %)

    1057

    (94,3 %)

    1112

    (99,2 %)

    1118

    (99,7 %)

    Sensor-
    prestaties
    70–
    180 mg/dL
    (3,9–
    10,0 mmol/L)

    9793

    7923

    (80,9 %)

    8718

    (89,0 %)

    9444

    (96,4 %)

    9660

    (98,6 %)

    Sensor-
    prestaties > 180 mg/dL (10,0 mmol/L)

    5079

    4424

    (87,1 %)

    4696

    (92,5 %)

    4954

    (97,5 %)

    5025

    (98,9 %)

    Merk op dat alle getoonde prestatiegegevens gegevens zijn van sensoren in de Therapiemodus. In het beschreven onderzoek vertoonden sensoren in de Trendmodus een algemene MARD van 10,2 %. Beslissingen over dosering van insuline zijn alleen mogelijk in de therapiemodus. Meer informatie hierover vind je in het hoofdstuk Je sensor kalibreren.

    Ongewenste voorvallen

    Er deden zich tijdens het onderzoek geen ernstige ongewenste voorvallen of apparaatgerelateerde ernstige ongewenste voorvallen voor. Er traden in totaal 35 ongewenste voorvallen op tijdens het onderzoek. Hiervan waren er 15 gerelateerd, of mogelijk gerelateerd, aan het apparaat. Al deze 15 bijwerkingen waren gerelateerd aan reacties op de bevestigingsplaats, zoals een korte bloeding, pijn, hematoom, erytheem, lichte ontsteking of pruritus.